We prove that all extensions of Heyting Arithmetic with a logic that has the finite frame property possess the de Jongh property.

In this paper the system IL for relative interpretability is studied.

We prove that all extensions of Heyting Arithmetic with a logic that has the finite frame property possess the de Jongh property.

This paper assesses both the practical and the epistemic value of Pyrrhonism as this stance is described in Sextus Empiricus’s extant writings. It first explores whether the Pyrrhonist’s suspension of judgment and undisturbedness make us behave in a moral or immoral way, and whether they allow us to attain those goals that would make it possible to live well. It then examines whether the Pyrrhonist’s suspension of judgment makes it possible to reach the epistemic goals of attaining truth and avoiding (...) error. It finally considers whether the results of the previous analyses show that Pyrrhonism is of no philosophical interest to a contemporary audience. (shrink)

Iemand die uiteindelijk voor de PhD-positie wordt gekozen, moet in staat zijn om alle vakjes aan te kruisen. Maar één ding is vrijwel zeker: van een promovendus die de functie aanvaardt, wordt zelden verwacht dat zij het basisidee voor het onderzoek, de opzet, de methodologie of iets anders heeft bedacht. Men hoeft alleen maar trainable te zijn. Tijdens de jaren "onder contract" zal de kandidaat immers waarschijnlijk niet worden aangemoedigd om een eigen intellectueel pad te ontwikkelen, of om een nieuwe (...) en interessante richting in het onderzoeksveld uit te stippelen. In plaats daarvan zal van de kandidaat naar alle waarschijnlijkheid worden verwacht dat zij de ideeën van de promotor napraat en vaak zelfs volledig overneemt. (shrink)

Het zal geen van de aanwezigen verbazen dat we het volgende allemaal tegenkomen in empirisch onderzoek: verborgen aannames, ongegronde conclusies, vreemde analyse-eenheden, een ontbrekende uitsplitsing van gegevens, een ‘post hoc ergo propter hoc’-redenering (een simpele correlatie die leidt tot ongerechtvaardigde gevolgtrekkingen over oorzaak en gevolg), ontbrekende contextuele verklaringen, onjuiste en misleidende vergelijkingen, onthutsend onbetrouwbare steekproeven die leiden tot uiterst dubieuze extrapolaties, en hypotheses die voorspellen of proberen te achterhalen en bevestigen wat de gemiddelde persoon al weet. We beschikken natuurlijk over (...) een overvloed aan gegevens uit pedagogisch en onderwijskundig onderzoek en een haast onbegrensde hoeveelheid grafieken en tabellen met cijfers die pretenderen iets te meten. Deze gegevens komen echter maar al te vaak tot stand op basis van concepten van twijfelachtige waarde. Er ontbreekt vaak een ondersteunend theoretisch kader waarmee bevindingen kunnen worden geïnterpreteerd, verklaard of vertaald naar andere contexten, en waarmee bovendien de betekenis van de resultaten aan niet-specialisten kan worden duidelijk gemaakt. (shrink)

Wij presenteren Berardi’s herwerking van de ideologiekritiek in drie stappen. Eerst schetsen wij de context waarin Berardi de ideologiekritiek herdenkt. Hij bouwt verder op de ontdekking van Deleuze en Guattari dat de taal van het kapitalisme niet de code, maar de axiomatiek is. De economische wetenschap biedt, volgens hen, mensen geen identiteit aan, maar bestaat uit een reeks commando’s die stromen van geld, arbeid, elektriciteit, enzovoort reguleert. Daaraan koppelt Berardi de observatie dat het hedendaagse kapitalisme vooral tekens verhandelt in plaats (...) van producten waarnaar zulke tekens zouden verwijzen. In een tweede stap brengen wij tegen deze opvatting in dat Berardi nog steeds vasthoudt aan de representatieve waarde van de economische wetenschap. Deze laatste zou enkel een afbeelding bieden van de realiteit en die vervalsen in het voordeel van het status quo. Sociologen uit de traditie van de actor-netwerktheorie (ANT) hebben dat echter betwist. Zij beweren dat de economische wetenschap de economische realiteit niet zozeer afbeeldt, maar actief vormgeeft. De economische wetenschap heeft de mens geschapen naar zijn evenbeeld: als homo oeconomicus. Het is dan ook een vergissing om de economische wetenschap te bekritiseren voor haar valse representaties. Zij maakt die immers waar. In een derde en laatste stap leggen wij in Berardi’s teksten een nieuw criterium bloot voor ideologiekritiek. In plaats van de economische wetenschap te bekritiseren voor haar valse uitspraken over de realiteit, moeten wij nagaan of de economische wetenschap een manier van leven promoot die mensen in staat zijn te onderhouden. De economische wetenschap is dan ideologisch als en slechts als zij een onhoudbare vorm van leven propageert. Volgens Berardi kan de hedendaagse economische wetenschap hiervan terecht beschuldigd worden. In zijn psychopathologie van het kapitalisme wijst hij immers op de negatieve psychische gevolgen van het hedendaagse kapitalisme, namelijk de instandhouding van een cyclus tussen paniek en depressie, een verlies aan betekenisvol menselijk contact en een neiging tot neurotisch vasthouden aan oude economische recepten die hun failliet reeds meermaals bewezen hebben. Niet de waarheid zal ons verlossen, maar in de verlossing ligt het ware leven. (shrink)

Albert Einstein a proposé trois tests de relativité générale, appelés plus tard les tests classiques de relativité générale, en 1916 : la précession de l'orbite de Mercure, la déviation de la lumière du soleil, et le décalage vers le rouge gravitationnel de la lumière. Dicke et Schiff ont établi un cadre pour tester la relativité générale , y compris par le biais d'expériences nulles et en utilisant la physique de l'exploration spatiale, de l'électronique et de la matière condensée, comme l'expérience (...) Pound-Rebka et l'interférométrie laser. DOI: 10.13140/RG.2.2.33735.93607. (shrink)

Spanish version of my analysis of Oaxaca-based experimental filmmaker Bruno Varela's 2022 feature-length film El Prototipo, which draws on ideas from Philip K. Dick's novel Valis.

Dankzij nieuwe reproductieve technologieën worden de keuzemogelijkheden van wensouders steeds vergroot. Echter, bij deze toegenomen maakbaarheid stuiten we ook op een onvermogen om onze ervaringen aan te passen aan het veranderende culturele en morele landschap, vooral met betrekking tot de waarde van de genetische connectie. In deze bijdrage wil ik stilstaan bij zulke ‘weerbarstige ervaringen’ en de implicaties ervan voor het beleid en de ethiek van ouderschap.

The book covers scientific and philosophical topics by bringing them closer to literature. Some topics are scientific explanation, the concept of cause, rational argumentation, pseudoscience, language, ethics, philosophy of mind, posthumanism, and democracy. Summary Prefazione di Severino Saccardi. Introduzione. Capitolo 1: Le scrivanie di Eddington. 1.1. Il vecchio Qfwfq (I. Calvino. Le cosmicomiche). 1.2. L’assassino invisibile (L.F. Celine, Il dottor Semmelweis). 1.3. Gli gnommeri di Ingravallo (C.E. Gadda, Quer pasticciaccio brutto de via Merulana). 1.4. I sergenti di Napoleone (L. Tolstoj, (...) Guerra e pace). 1.5. Tex e il Coyote nero (G. Bonelli, Il Coyote nero). 1.6. “Elementare Watson!” (A.C. Doyle, Il segno dei quattro). Capitolo 2. Non saranno mai delusi. 2.1. L’albero di Natale. (V. Perrin, Cambiare l’acqua ai fiori). 2.2. Il dagherrotipo di Buendia. (G.G. Marquez, Cent’anni di solitudine). 2.3. Don Ferrante e la peste. (A. Manzoni, I promessi sposi). Capitolo 3. Capitolo puffo. 3.1. L’Accademia di Lagado. (J. Swift, I viaggi di Gulliver). 3.2. Bruto è uomo d’onore. (W. Shakespeare, Giulio Cesare). 3.3. Le oche mute. (G. Orwell, 1984). Capitolo 4. “Quarantadue!” 4.1. Lo zio N’Ba N’Ga. (I. Calvino, Le cosmicomiche). 4.2. La mosca cocchiera. (J. de La Fontaine, Favole). 4.3. Il fiore del dr. Dek. (E. Salgari, Le meraviglie del Duemila). Capitolo 5. L’ultimo uomo. 5.1. La pernice accusatrice. (Cyrano de Bergerac, Gli stati e gli imperi del Sole). 5.2. Pallino in via Mjasnickaja. (M.A. Bulgakov, Cuore di cane). Capitolo 6. Scenari perturbanti. 6.1. Dissipatio. (G. Morselli, Dissipatio H.G.). 6.2. Un mammifero meccanizzato. (S. Butler, Erewhon). 6.3. Mlle Olimpia. (E.T.A. Hoffmann, Racconti notturni). Capitolo 7. La gente perbene. 7.1. La balena bianca. (H. Melville, Moby Dick). 7.2. Betsabea Everdeene. (T. Hardy, Via dalla pazza folla). 7.3. Un’idea francese. (C. McCarthy, Cavalli selvaggi). 7.4. Le montagne del Montana. (D. Delillo, Rumore bianco). (shrink)

Carl Knight argues that lexical sufficientarianism, which holds that sufficientarian concerns should have lexical priority over other distributive goals, is ‘excessive’ in many distinct ways and that sufficientarians should either defend weighted sufficientarianism or become prioritarians. In this article, I distinguish three types of weighted sufficientarianism and propose a weighted sufficientarian view that meets the excessiveness objection and is preferable to both Knight’s proposal and prioritarianism. More specifically, I defend a multi-threshold view which gives weighted priority to benefits directly above (...) and below its thresholds, but gives benefits below the lowest threshold lexical priority over benefits above the highest threshold. (shrink)

According to the sufficiency theory of justice in health, justice requires that people have equal access to adequate health. In this article, I lay out the structure of this view and I assess its distributive implications for setting priority (i) between health needs across persons and (ii) between health care spending and other societal goods. I argue, first, that according to the sufficiency theory, deficiency in health cannot be completely offset by providing other societal goods. And, second, that it can (...) prevent the medicalization of societies by stressing that improvements beyond the level of adequate health have relatively little weight, if any, from the standpoint of justice. (shrink)

In this article, I propose a novel characterization of sufficientarianism. I argue that sufficientarianism combines three claims: a priority claim that we have non-instrumental reasons to prioritize benefits in certain ranges over benefits in other ranges; a continuum claim that at least two of those ranges are on one continuum; and a deficiency claim that the lower a range on a continuum, the more priority benefits in that range have. This characterization of sufficientarianism sheds new light on two long-standing philosophical (...) debates, namely about the distinctiveness of sufficientarianism as a distributive principle and about the common objections to sufficientarianism. (shrink)

Despite the prominence of thresholds in theories of distributive justice, there is no general account of what sort of role is played by the idea of a threshold within such theories. This has allowed an ongoing lack of clarity and misunderstanding around views that employ thresholds. In this article, I develop an account of the concept of thresholds in distributive justice. I argue that this concept contains three elements, which threshold views deploy when ranking possible distributions. These elements are (i) (...) the level of the threshold, (ii) what constitutes the value of the threshold, and (iii) how benefits above and below the threshold must be allocated. I highlight three contributions that this particular account of thresholds makes: it clarifies the nature of the shift that occurs at the threshold; it resolves a common misunderstanding about headcount principles; and it shows how the arbitrariness objection can be met. (shrink)

Limitarianism holds that there is an upper limit to how many resources, such as wealth and income, people can permissibly have. In this article, I examine the conceptual structure of limitarianism. I focus on the upper limit and the idea that resources above the limit are ‘excess resources’. I distinguish two possible limitarian views about such resources: (i) that excess resources have zero moral value for the holder; and (ii) that excess resources do have moral value for the holder but (...) that their claim to such resources is outweighed by other normative concerns. Moreover, I argue that, depending on the values limitarianism seeks to promote, limitarians should care about the number of people with excess resources or the total amount of excess resources (or both), that they can adopt redistributive measures and/or predistributive measures, and that some versions of limitarianism should take into account the distribution of risk among those above the riches line. (shrink)

A central question in contemporary ethics and political philosophy concerns which entities have moral status. In this article, I provide a detailed analysis of the view that moral status comes in degrees. I argue that degrees of moral status can be specified along two dimensions: (i) the weight of the reason to protect an entity’s morally significant rights and interests; and/or (ii) the rights and interests that are considered morally significant. And I explore some of the complexities that arise when (...) we link degrees of moral status to the weight of reasons to protect bundles and/or the content and size of these bundles, in particular regarding the attribution of moral status to nonparadigmatic entities (e.g. people with severe cognitive disabilities, children, embryos and foetuses, robots, non-human animals, ecosystems, and rivers). (shrink)

The philosophy of biomimicry, I argue, consists of four main areas of inquiry. The first, which has already been explored by Freya Mathews, concerns the “deep” question of what Nature ultimately is. The second, third, and fourth areas correspond to the three basic principles of biomimicry as laid out by Janine Benyus. “Nature as model” is the poetic principle of biomimicry, for it tells us how it is that things are to be “brought forth”. “Nature as measure” is the ethical (...) principle of biomimicry, for it tells us that Nature places ethical limits or standards on what it is possible for us to accomplish. And “Nature as mentor” is the epistemological principle of biomimicry, for it affirms that Nature is the ultimate source of truth, wisdom, and freedom from error. Within this overall framework, I argue that seeing Nature as physis—understood as “self-production” or “self-placing-into-the-open”—constitutes the requisite ground for the poetic, ethical, and epistemological principles of biomimicry, and that biomimicry thus conceived involves a new philosophical paradigm, which I call “enlightened naturalism”. (shrink)

In this paper, I argue that limitarian policies are a good means to further political equality. Limitarianism, which is a view coined and defended by Robeyns, is a partial view in distributive justice which claims that under non-ideal circumstances it is morally impermissible to be rich. In a recent paper, Volacu and Dumitru level two arguments against Robeyns’ Democratic Argument for limitarianism. The Democratic Argument states that limitarianism is called for given the undermining influence current inequalities in income and wealth (...) have for the value of democracy and political equality. Volacu and Dumitru’s Incentive Objection holds that limitarianism places an excessive and inefficient burden on the rich in ensuring political equality. The Efficacy Objection holds that even if limitarianism limits excessive wealth it still fails to ensure the preservation of political equality. In this paper, I will argue that both of these objections fail, but on separate grounds. I argue that the Incentive objection fails because one could appeal to limitarian policies that are different from the ones discussed by Volacu and Dumitru and which escape the problem of reduced productivity. I argue against the Efficacy Objection that limitarian policies are a partial but highly valuable step towards establishing political equality, and that they can and should complement or be complemented by other strategies. (shrink)

This paper comments on Gallagher’s recently published direct perception proposal about social cognition [Gallagher, S.. Direct perception in the intersubjective context. Consciousness and Cognition, 17, 535–543]. I show that direct perception is in danger of being appropriated by the very cognitivist accounts criticised by Gallagher. Then I argue that the experiential directness of perception in social situations can be understood only in the context of the role of the interaction process in social cognition. I elaborate on the role of social (...) interaction with a discussion of participatory sense-making to show that direct perception, rather than being a perception enriched by mainly individual capacities, can be best understood as an interactional phenomenon. (shrink)

Humans and other animals have an evolved ability to detect discrete magnitudes in their environment. Does this observation support evolutionary debunking arguments against mathematical realism, as has been recently argued by Clarke-Doane, or does it bolster mathematical realism, as authors such as Joyce and Sinnott-Armstrong have assumed? To find out, we need to pay closer attention to the features of evolved numerical cognition. I provide a detailed examination of the functional properties of evolved numerical cognition, and propose that they prima (...) facie favor a realist account of numbers. (shrink)

This paper seeks to elucidate the distinctive nature of the rational impression on its own terms, asking precisely what it means for the Stoics to define logikē phantasia as an impression whose content is expressible in language. I argue first that impression, generically, is direct and reflexive awareness of the world, the way animals get information about their surroundings. Then, that the rational impression, specifically, is inherently conceptual, inferential, and linguistic, i.e. thick with propositional content, the way humans receive incoming (...) information from the world. When we suspend certain contemporary assumptions about propositional content, the textual evidence can be taken at face value to reveal why, for the Stoics, rational impressions are called thoughts (noēseis) and how the Stoics’ novel semantic entities called lekta (roughly, the meanings of our words) depend on rational impressions for their subsistence. (shrink)

In earlier work on limitarianism, I argued that setting an upper limit to the amount of wealth that people can permissibly have is justified when decision-makers are unaware of or disagree about the appropriate distributive criterion or if they are unaware of people’s relevant features (or both). Robert Huseby has raised several powerful objections to this presumptive argument for limitarianism. Some of these objections call for a revision of my defence of presumptive limitarianism while others call for clarification, both of (...) which I aim to do in this chapter. I will argue that unless decision-makers have substantive reasons to suggest otherwise, they must act as if there is an upper limit to the amount of wealth that people can permissibly have. (shrink)

The growing concentration of wealth has acquired a new urgency in recent years. One particular view in this context is developed by Ingrid Robeyns in her ground-breaking work on limitarianism. According to this view, no one should have more than a certain amount of valuable goods, such as income and wealth. The contributors to this symposium, Brian Berkey, David Axelsen and Lasse Nielsen, Jessica Flanigan and Christopher Freiman, and Lena Halldenius, critically examine various aspects of limitarianism. In particular, they examine (...) how limitarianism should be interpreted and developed as a principle of justice, on what reasons speak in favour and against limitarianism, and on how limitarianism relates to other principles of distributive justice. Our hope is that this symposium will contribute to the ongoing debate in political philosophy about the concentration of wealth and economic justice. (shrink)

Aldo Leopold accorded great significance to the images he used to describe both the land and humankind’s relation to it. Focusing on three key images of Leopold’s “ecological imaginary”—the balance, the pyramid, and the round river—this article argues that the most profound of these is the round river. Contrasting this image with James Lovelock’s portrayal of the earth as Gaia, it further argues that Leopold’s round river can be interpreted as a contemporary, ecological reworking of the primordial, Homeric experience of (...) Being, according to which the foundation of the world is a round river, Oceanus. (shrink)

Cloud computing is rapidly gaining traction in business. It offers businesses online services on demand (such as Gmail, iCloud and Salesforce) and allows them to cut costs on hardware and IT support. This is the first paper in business ethics dealing with this new technology. It analyzes the informational duties of hosting companies that own and operate cloud computing datacenters (e.g., Amazon). It considers the cloud services providers leasing ‘space in the cloud’ from hosting companies (e.g, Dropbox, Salesforce). And it (...) examines the business and private ‘clouders’ using these services. The first part of the paper argues that hosting companies, services providers and clouders have mutual informational (epistemic) obligations to provide and seek information about relevant issues such as consumer privacy, reliability of services, data mining and data ownership. The concept of interlucency is developed as an epistemic virtue governing ethically effective communication. The second part considers potential forms of government restrictions on or proscriptions against the development and use of cloud computing technology. Referring to the concept of technology neutrality, it argues that interference with hosting companies and cloud services providers is hardly ever necessary or justified. It is argued, too, however, that businesses using cloud services (banks, law firms, hospitals etc. storing client data in the cloud, e.g.) will have to follow rather more stringent regulations. (shrink)

Locke’s property rights are now usually understood to be both fundamental and strictly negative. Fundamental because they are thought to be basic constraints on what we may do, unconstrained by anything deeper. Negative because they are thought to only protect a property holder against the claims of others. Here, I argue that this widespread interpretation is mistaken. For Locke, property rights are constrained by the deeper ‘fundamental law of nature,’ which involves positive obligations to those in need and confines the (...) right to excess property within circumstances where it is not needed to preserve human life. (shrink)

In “Correspondence to Reality in Ethics”, Mario Brandhorst examines the view of ethics that Wittgenstein took in his later years. According to Brandhorst, Wittgenstein leaves room for truth and falsity, facts, correspondence and reality in ethics. Wittgenstein's target, argues Brandhorst, is objectivity. I argue that Brandhorst's arguments in favour of truth, facts, reality and correspondence in ethics invite similar arguments in favour of objectivity, that Brandhorst does not recognise this because his conception of objectivity is distorted by a Platonist picture (...) and that he misinterprets the passage which he takes to support a Wittgensteinian case against objectivity. (shrink)

The idea of personalised medicine (PM) has gathered momentum recently, attracting funding and generating hopes as well as scepticism. As PM gives rise to differing interpretations, there have been several attempts to clarify the concept. In an influential paper published in this journal, Schleidgen and colleagues have proposed a precise and narrow definition of PM on the basis of a systematic literature review. Given that their conclusion is at odds with those of other recent attempts to understand PM, we consider (...) whether their systematic review gives them an edge over competing interpretations. We have found some methodological weaknesses and questionable assumptions in Schleidgen and colleagues’ attempt to provide a more specific definition of PM. Our perplexities concern the lack of criteria for assessing the epistemic strength of the definitions that they consider, as well as the logical principles used to extract a more precise definition, the narrowness of the pool from which they have drawn their empirical data, and finally their overlooking the fact that definitions depend on the context of use. We are also worried that their ethical assumption that only patients’ interests are legitimate is too simplistic and drives all other stakeholders’ interests—including those that are justifiable—underground, thus compromising any hope of a transparent and fair negotiation among a plurality of actors and interests. As an alternative to the shortcomings of attempting a semantic disciplining of the concept we propose a pragmatic approach. Rather than considering PM to be a scientific concept in need of precise demarcation, we look at it as an open and negotiable concept used in a variety of contexts including at the level of orienting research goals and policy objectives. We believe that since PM is still more an ideal than an achieved reality, a plurality of visions is to be expected and we need to pay attention to the people, reasons and interests behind these alternative conceptions. In other words, the logic and politics of PM cannot be disentangled and disagreements need to be tackled addressing the normative and strategic conflicts behind them. (shrink)

Although Heidegger thinks cybernetics is the “supreme danger,” he also thinks that it harbours within itself poiēsis, the “saving power.” This article providesa justification of this position through an analysis of its relation to Humberto Maturana and Francisco Varela’s Santiago theory of cognition and James Lovelock and Lynn Margulis’ Gaia theory. More specifically, it argues that Maturana and Varela’s criticism of cybernetics and their concomitant theory of “autopoiesis” constitutes the philosophical disclosure of “Being itself,” and that the extension of Santiago (...) theory’s various different conceptualizations of poiēsis to Gaia theory makes possible the rise of the “saving power.”. (shrink)

The timeless solution to the problem of divine foreknowledge and human freedom has many advantages. Still, the relationship between a timeless God and temporal beings is problematic in a number of ways. In this paper, we focus on the specific problems the timeless view has to deal with when certain assumptions on the metaphysics of time are taken on board. It is shown that on static conception of time God’s omniscience is easily accounted for, but human freedom is threatened, while (...) a dynamic conception has no problems with human freedom, but, on this view, some truths seem not to be knowable by a timeless God. We propose Fragmentalism as a metaphysics of time in which the divine timeless knowledge of temporal events and human freedom can be reconciled. (shrink)

In response to two trenchant objections, radical subjective Bayesianism has been widely rejected. In this paper, I seek, if not to rehabilitate subjectivism, at least to show its critic what is attractive about the position. I argue that what is at stake in the subjectivism/anti-subjectivism debate is not, as is commonly thought, which norms of rationality are true, but rather, the conception of rationality that we adopt: there is an alternative approach to the widespread telic approach to rationality, which I (...) call the poric approach, on which subjectivism is an attractive position. I then argue that the poric approach—and therefore subjectivism—cannot be easily dismissed. (shrink)

Lethal Autonomous Weapons (LAWs) are robotic weapons systems, primarily of value to the military, that could engage in offensive or defensive actions without human intervention. This paper assesses and engages the current arguments for and against the use of LAWs through the lens of achieving more ethical warfare. Specific interest is given particularly to ethical LAWs, which are artificially intelligent weapons systems that make decisions within the bounds of their ethics-based code. To ensure that a wide, but not exhaustive, survey (...) of the implications of employing such ethical devices to replace humans in warfare is taken into account, this paper will engage on matters related to current scholarship on the rejection or acceptance of LAWs—including contemporary technological shortcomings of LAWs to differentiate between targets and the behavioral and psychological volatility of humans—and current and proposed regulatory infrastructures for developing and using such devices. After careful consideration of these factors, this paper will conclude that only ethical LAWs should be used to replace human involvement in war, and, by extension of their consistent abilities, should remove humans from war until a more formidable discovery is made in conducting ethical warfare. (shrink)

This debate or “Critical Exchange” section from Contemporary Political Theory includes the following four articles discussing the book, the Dawn of Everything by David Graeber and David Wengrow: “We make our own history, but in circumstances of other people’s choosing: intercultural materialism in The Dawn of Everything” by Enzo Rossi, “Questions about The Dawn of Everything” by Karl Widerquist and Grant McCall, “Freedom and the bureaucratic state” by Annelien de Dijn, and “On historical materialism and The Dawn of Everything” by (...) David Wengrow. (shrink)

« Ce petit livre est un bijou d’intelligence, de finesse, de culture, qui prend un objet technique sans rechigner et le tourne et le retourne comme Heidegger nous avait appris à le faire avec les chaussures de Van Gogh. Ce qui frappe, c’est l’ambition d’une méditation sur les cartes de la modernité contemporaine, sur le fameux Grand Paris, sur le sujet, sur le pluriel, sans les faux-fuyants du postmoderne, de la citation absurde. Luis de Miranda se promène, il vous conte (...) qu’il se promène, mais il vous mène avec une grande maîtrise et sait où il veut aller. Rien de gratuit dans cette rencontre de l’enseigne de kebabs sur la table de dissection de la Ville Néon. C’est plutôt une nouvelle méditation cartésienne après Descartes et Husserl : où le poêle et sa chaleur ont fait place au bruit vrillant du gaz dans un tube. Je suis, je crée, donc j’entends. » Yann Moulier-Boutang, ancien élève de l’ENS, professeur agrégé d’économie à l’université de technologie de Compiègne, directeur de la revue Multitudes. Né d’une rencontre inopinée avec un néon sur le quai du Louvre, ce livre a été composé à partir d’un séminaire donné par l’auteur à l’hiver 2012. Un voyage inspiré à travers la nuit, qui déchiffre les halos du passé et les reflets du présent pour donner à entendre une certaine magie du futur. Luis de Miranda, philosophe, romancier, révélateur du créalisme, est notamment l’auteur d’un essai remarqué, L’art d’être libres au temps des automates (Max Milo, 2010). (shrink)

Technical artifacts have the capacity to fulfill their function in virtue of their physicochemical make-up. An explanation that purports to explicate this relation between artifact function and structure can be called a technological explanation. It might be argued, and Peter Kroes has in fact done so, that there issomething peculiar about technological explanations in that they are intrinsically normative in some sense. Since the notion of artifact function is a normative one an explanation of an artifact’s function must inherit this (...) normativity.In this paper I will resist this conclusion by outlining and defending a ‘buck-passing account’ of the normativity of technological explanations. I will first argue that it is important to distinguish properly between a theory of function ascriptions and an explanation of how a function is realized. The task of the former is to spell out the conditions under which one is justified in ascribing a function to an artifact; the latter should show how the physicochemical make-up of an artifact enables it to fulfill its function. Second, I wish to maintain that a good theory of function ascriptions should account for the normativity of these ascriptions. Provided such a function theory can be formulated — as I think it can — a technological explanation may pass the normativity buck to it. Third, to flesh out these abstract claims, I show how a particular function theory — to wit, the ICE theory by Pieter Vermaas and Wybo Houkes — can be dovetailed smoothly with my own thoughts on technological explanation. (shrink)

Daniel Whiting has argued, in this journal, that Mark Schroeder’s analysis of knowledge in terms of subjectively and objectively sufficient reasons for belief makes wrong predictions in fake barn cases. Schroeder has replied that this problem may be avoided if one adopts a suitable account of perceptual reasons. I argue that Schroeder’s reply fails to deal with the general worry underlying Whiting’s purported counterexample, because one can construct analogous potential counterexamples that do not involve perceptual reasons at all. Nevertheless, I (...) claim that it is possible to overcome Whiting’s objection, by showing that it rests on an inadequate characterization of how defeat works in the examples in question. (shrink)

During emerging public health crises, both policymakers and members of the public are looking to scientific experts to provide guidance. Even in cases where there are significant uncertainties, there is pressure for experts to “speak with one voice” to avoid confusion, allow officials to make evidence-based decisions rapidly, and encourage public support for such decisions. This can lead experts to engage in masking of information about the state of the science or regarding assumptions involved in policy recommendations. Although experts might (...) have good reasons for masking disagreements, uncertainties, or assumptions when offering policy advice, we argue that this strategy can result in epistemic harms. Using the case of the COVID-19 pandemic, we show that public health authorities masked two types of information necessary for laypersons to evaluate public health recommendations: (1) experts’ disagreements about the scientific evidence and (2) the role of values in making inferences from the science to policy positions. We contend that this resulted in epistemic harms against laypeople that provide a pro tanto case against masking information. We further argue that when the science is in flux and policies need to be implemented despite significant uncertainties, there is an all-things-considered case against masking the types of information discussed. (shrink)

The paper seeks to show how Heidegger recasts the problem of reification in Being and Time, so as to address the methodological procedure of formal indication, outlined in his early writings, in order to carry out a deconstruction of ancient ontology. By revisiting Marx's and Lukács's critique of objectification in social relations, especially the former's critique of alienation, in light of Honneth's critical theory of recognition, it is shown how a Heideggerian-inspired phenomenology of sociality could be reconstructed out of the (...) semantic correlation between reification and formal indication. (shrink)

People often do things together and form groups in order to get things done that they cannot do alone. In short they form a collectivity of some kind or a group, for short. But if we consider a group on the one hand and the persons that constitute the group on the other hand, how does it happen that these persons work together and finish a common task with a common goal? In the philosophy of action this problem is often (...) solved by saying that there is a kind of collective intention that the group members have in mind and that guides their actions. Does such a collective intention really exist? In this article I’ll show that the answer is “no”. In order to substantiate my view I’ll discuss the approaches of Bratman, Gilbert and Searle on collective intention. I’ll put forward four kinds of criticism that undermine the idea of collective intention. They apply mainly to Bratman and Gilbert. First, it is basically difficult to mark off smaller groups from bigger unities. Second, most groups change in membership composition over time. Third, as a rule, on the one hand groups are internally structured and on the other hand they belong to a larger structure. It makes that generally it cannot be a collective intention that moves the actions of the members of a group. Fourth, conversely, most individual actions cannot be performed without the existence of a wider context of agents who support these actions and make them possible. My critique on Searle mainly involves that in his approach his idea of collective intention is superfluous and that he is not radical enough in his idea that collective action is based on coordinated individual intentions and actions. However, it is a good starting point for showing how collective action actually functions, especially when combined with Giddens’s structuration theory. Every agent in a group executes his or her own individual intentions, relying on what the group offers to this agent and asks from him or her. In this way individual actions of the members of a group are coordinated and it makes that the group can function and that its goals can be performed. And in this way the group is produced and reproduced by fitting individual actions together. An individual agent who belongs to a group only needs to know what s/he wants and what s/he has to do in the group, even if s/he has no knowledge of the intentions and commitments of the other members. Then he or she can do things together with others in a group without supposing that there is something like a collective intention. (shrink)

Is it necessary for all Christians – including Christians who are metaphysicians with demonstrative knowledge of God’s existence – to hold by faith that God exists? I shall approach this apparently straightforward question by investigating two opposing lines of interpretation of Thomas Aquinas’s own response to this question. I shall begin with two texts from Thomas that motivate two incompatible theses concerning Thomas’s doctrine of the harmony of faith and reason with respect to the existence of God. Next, I shall (...) clarify the salient points of disagreement between these two interpretations of faith and reason in Thomas Aquinas before examining dialectically a number of arguments in favor and against the respective theses of these two interpretations. In the final section I shall argue that the results of our dialectical inquiry reveal that the initial disagreement between the two positions is not irresolvable. Accordingly, I shall conclude by proposing two revised versions of the initial theses that emphasize the compatibility of these two interpretations of Thomas Aquinas’s doctrine of the harmony of faith and reason. (shrink)

Meaning in life is too important not to study systematically, but doing so is made difficult by conceptual indeterminacy. An approach to meaning that is promising but, indeed, conceptually vague is Jonathan Haidt’s ‘cross-level coherence’ account. In order to remove the vagueness, I propose a concept of ‘good fit’ that a) captures central aspects of meaning as it is discussed in the literature; b) brings the subject of meaning under the survey of the dynamicist or ‘embodied-embedded’ philosophy of cognition; and (...) c) allows the theoretical discussion on meaning to become more focused and systematic. The article addresses two apparent problems with the idea of ‘good fit,’ namely the fact that both challenges and relations of an agent with the outside world are central to meaning. It is finally pointed out which implications adopting the concept of ‘good fit’ instead of ‘meaning’ would have. (shrink)

In order to fight massive vandalism the English- language Wikipedia has developed a system of surveillance which is carried out by humans and bots, supported by various tools. Central to the selection of edits for inspection is the process of using filters or profiles. Can this profiling be justified? On the basis of a careful reading of Frederick Schauer’s books about rules in general (1991) and profiling in particular (2003) I arrive at several conclusions. The effectiveness, efficiency, and risk-aversion of (...) edit selection all greatly increase as a result. The argument for increasing predictability suggests making all details of profiling manifestly public. Also, a wider distribution of the more sophisticated anti-vandalism tools seems indicated. As to the specific dimensions used in profiling, several critical remarks are developed. When patrollers use ‘assisted edit- ing’ tools, severe ‘overuse’ of several features (anonymity, warned before) is a definite possibility, undermining profile efficacy. The easy remedy suggested is to render all of them invisible on the interfaces as displayed to patrollers. Finally, concerning not only assisted editing tools but tools against vandalism generally, it is argued that the anonymity feature is a sensitive category: anons have been in dispute for a long time (while being more prone to vandalism). Targeting them as a special category violates the social contract upon which Wikipedia is based. The feature is therefore a candidate for mandatory ‘underuse’: it should be banned from all anti-vandalism filters and profiling algorithms, and no longer be visible as a special edit trait. (shrink)

This paper attempts to argue that a radically different notion of freedoms and rights that originates from the other, that is founded on the infinite responsibility for the other, and that demands an encounter with the other as pure alterity, could be a plausible starting point towards the conception and possible realization of a Levinasian society of neighbors. First, an explication is made on why a radical change in the area of freedoms and rights could be the starting point towards (...) a social, political, and moral philosophical framework based on the radical philosophy of Levinas as elaborated in his Otherwise than Being or Beyond Essence. Then, a discussion on conventional conceptions of freedoms and rights, particularly those based on liberalism, libertarianism, and utilitarianism, is presented as groundwork for a comparative analysis between these conventional conceptions and a radical notion that would be entailed by a conception of a Levinasian society of neighbors. Lastly, an attempt is made to characterize a radically different conception of freedoms and rights based on the philosophy of Levinas and to argue how it could be the starting point towards the conception and possible realization of a Levinasian society of neighbors. (shrink)

In this paper, we discuss an abductive argument for the existence of God from the experience of awe at natural beauty. If God's creative work is a viable explanation for why we experience awe at natural beauty, and there is no satisfactory naturalistic explanation for the origins of such experiences, then we have defeasible evidence that God exists. To evaluate the argument's tenability, we assess the merits of the two main theocentric frameworks that can be marshaled to answer the question (...) of why human beings experience awe at natural beauty: (1) taking the experience of natural beauty as resulting from God's design intentions and (2) conceiving experiences of natural beauty as religious experiences in themselves. We argue that the presence of phenomenological content the fine-grainedness of which exceeds our descriptive and conceptual capacities is better accounted for by the latter hypothesis: experiencing natural beauty amounts to experiencing divine attributes. We conclude that the argument's theological premise is tenable and, having previously argued for the empirical premise (Porcher & De Luca-Noronha, 2021), we conclude that awe at natural beauty is best explained by the existence of God. (shrink)